Differentiëren
Gedifferentieerde instructie creëert taakgerichte leertijd voor de leerlingen. Zo wordt de betrokkenheid en de focus van de leerlingen op de lesstof vergroot. Hoe kunt u dat vormgeven?
Een heel praktisch toepasbaar model om gedifferentieerd les te geven is het ‘directe instructiemodel’. Dit model is een logische manier om leerlingen nieuwe kennis, vaardigheden of strategieën te leren.
Directe instructie is gebaseerd op de veronderstelling dat er het meest gemakkelijk geleerd wordt door een stap voor stap uitleg. Hierbij is het beginpunt dat nieuwe kennis en vaardigheden gebaseerd moeten zijn op eerder verworven kennis en vaardigheden. De leraar vervult een belangrijke rol in het instructieproces. Dit wil niet zeggen dat het directe instructiemodel niet interactief is. Dat is het namelijk wel! Het is juist van belang dat de leraar de leerlingen actief bij de les betrekt door het stellen van veel vragen, het geven van korte (coöperatieve) opdrachten.
Belangrijke aspecten van het model zijn:
- Regelmatige ‘toetsing’ om na te gaan of de instructie effectief was, maar ook om vast te stellen welke instructiebehoeften er bij de leerlingen of een deel van de leerlingen nog leven.
- Een periodieke terugblik om stil te staan bij wat er in de afgelopen periode geleerd is.
- Leraren moeten voortdurend gericht zijn op het geven van goede feedback aan de leerlingen.
Belangrijke kenmerken van het directe instructiemodel zijn:
Directe instructie is doelgericht onderwijs
De leraar geeft aan waarom bepaalde kennis, vaardigheden of strategieën geleerd moeten worden. Het doel van directe is beheersing van wat tijdens de instructie is aangeboden. Het is daarom belangrijk dat de leraar steeds nagaat of de leerlingen de behandelde materie beheersen en welke leerlingen opnieuw instructie nodig hebben.
Zorgvuldig met tijd omgaan
Tijdens de les vindt er een verschuiving plaats van leraargestuurde naar leerling-gestuurde activiteiten en andersom. Snelle en efficiënt opgezette lessen vormen de basis van affectief leren. Langzame lessen leiden dikwijls tot het wegzakken van leerlingen of afnemende activiteit en betrokkenheid bij leerlingen. Vaak leiden ze ook tot probleemgedrag,
Veel voorbeelden gebruiken en veel voordoen
Tijdens de instructie expliciet zijn, is een essentieel kenmerk van het directe instructiemodel.
Actieve betrokkenheid van de leerlingen
Het model vraagt op alle momenten actieve betrokkenheid van de leerlingen. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van wat de leerlingen al weten en de intrinsieke motivatie van de leerlingen. Hun betrokkenheid wordt versterkt door actieve participatie. Het is van belang dat de leraar zorgt dat alle leerlingen betrokken bij de instructie blijven, onder andere door na te gaan of de leerlingen begrijpen wat tijdens de les aan de orde komt.
Het directe instructiemodel bestaat uit de volgende fasen:
Terugblik:
Start de les door onder andere het voorgaande werk te bespreken en door voorkennis op te halen en samen te vatten.
Oriëntatie:
Presenteer het onderwerp van de les, bespreek het belang van de leerstof, geef een lesoverzicht en stel de lesdoelen.
Uitleg:
Bij de uitleg denk veel hardop, blijf bij het lesdoel. Zorg voor veel voorbeelden en vragen, maak gebruik van materialen, schema’s stappenplannen etc. en vat samen.
Inoefenen
Bij het inoefenen geef korte duidelijke opdrachten, stel veel vragen, laat de leerlingen uitleggen en zorg voor snelle gerichte feedback. Laat de leerlingen hierbij vooral ook in tweetallen of groepjes aan het werk gaan.
Verwerken:
De leerlingen kunnen direct beginnen en de inhoud is gelijk aan de uitlegbare. Laat ook hierbij de leerlingen weer in tweetallen of groepjes aan het werk gaan. Zorg voor extra opdrachten voor de leerlingen die meer uitgedaagd kunnen worden. Geef extra instructie aan de zwakkere leerlingen.
Evaluatie:
De leerlingen verwoorden wat ze hebben geleerd en wat goed ging, niet goed ging en wat zij de volgende keer anders doen. Controleer of de lesdoelen zijn bereikt. In tweetallen of in groepjes laten werken.
Feedback:
Gedurende de gehele les: vaak en regelmatig feedback geven, fouten onmiddellijk corrigeren, vooral procesfeedback geven, veel aanmoedigen en verwoorden wat je ziet.
Qua organisatie ziet het gedifferentieerd werken er zo uit: S1 staart voor subgroep 1, B staat voor basisgroep en S2 staat voor subgroep 2.
Voor de eerste twee fasen van het werken met het directe instructiemodel kunt u gebruik maken van de volgende kijkwijzer:
Ik doe het | Ik doe het soms | Ik doe het niet | Opmerkingen | |||
Fase 1 | Terugblik | Ik bespreek het voorgaande werk | ||||
Ik haal voorkennis op en vat deze samen | ||||||
Kort | ||||||
Fase 2 | Oriëntatie | Ik presenteer het onderwerp van de les | ||||
Ik relateer de les aan voorgaan en komende lessen | ||||||
Ik maak er een betekenisvolle situatie van | ||||||
Ik bespreek het belang van de lesstof | ||||||
Ik geef het lesoverizcht | ||||||
Doel | Ik benoem het doel van de les | |||||
Het doel is concreet | ||||||
Het doel is meetbaar | ||||||
Het doel is haalbaar | ||||||
Ik laat kinderen het doel verwoorden | ||||||
Het doel is in begrijpelijke taal geformuleerd | ||||||
Het doel is zichtbaar gemaakt | ||||||
Ik laat kinderen een persoonlijk doel stellen | ||||||
Het doel komt overeen met wat in de handleiding staat | ||||||
Is het doel:-een kennis/ inzichtdoel-een vaardigheidsdoel-een attitudedoel |